Voor het kind dat een moeilijke tijd doormaakt:
- Verlies van een dierbare
- Verandering van thuissituatie of gezinssamenstelling
- Mishandeling of daar getuige van zijn
- Een ziekte of beperking van het kind zelf of van een gezinslid
- Nare gebeurtenissen, zoals een ongeluk meemaken
- Steeds gepest worden
- Een pester zijn
- Ziekenhuisopname
- Misbruik
|
Voor het kind dat al wat langere tijd signalen laat zien:
- Druk, onrustig gedrag of juist stil en teruggetrokken
- Boosheid, frustratie of agressiviteit
- Buikpijn, hoofdpijn of andere lichamelijke klachten
- Angst
- Verminderde concentratie
- Weinig zelfvertrouwen hebben, onzekerheid, negatief zelfbeeld
- (Weer) bedplassen
- Moeilijk tot samenspel kunnen komen
- Naar, angstig dromen
|